Oefenkansen Nederlands

Breingericht leren

Breingericht leren     

  • Leren in context: talig

Een taal leren doe je het best in een zinvolle en relevante context. Dat betekent al heel wat, want er zijn veel verschillende contexten. Zo is het goed om taal aan te leren in een talige context: een nieuw woord kan je het best horen of lezen en nadien gebruiken in een tekst of zinnetje waar het thuishoort. Op die manier ‘ontmoet’ het brein dat woord in zijn natuurlijke omgeving: samen met andere woorden waar het bij hoort en in een zinnetje waar het een plaats en een vorm krijgt. Probeer dus te vermijden dat je taal apart gaat aanleren of dat je een context gebruikt die niet herkenbaar is voor de taalleerder. Eigenlijk vertrek je steeds omgekeerd: kies eerst een relevante context die (bijvoorbeeld iets wat actueel, interessant of functioneel is). Normaal zal de taal die daarin voorkomt vanzelf grotendeels leerzaam zijn.

  • Leren in context: niet-talig

Context kan ook niet-talig zijn. Denk daarbij aan de ruimte en de tijd waarin je iets leert, maar ook de zintuigen die gebruikt worden. Ook hier is het principe: hoe beter die fysieke context bij de gebruikte taal hoort, hoe makkelijker de taal wordt opgepikt. Het brein legt namelijk verbanden tussen al die prikkels. Zo wordt het woord ‘ingang’ samen met opgeslagen met het plaatje aan de deur van de bibliotheek én met de beweging van het openen van de deur.

  • Zintuiglijk leren: horen, zien, proeven, ruiken, voelen en doen. Eigenlijk is het logisch: als je iemand laat lezen ‘Ik doe de de deur open’, dan is dat veel minder krachtig dan wanneer je zelf de deur opendoet en daarbij het zinnetje zegt zodat iedereen het kan zien. Maar nog beter is dat een deelnemer het zegt én de deur opendoet, want dan komen er nog meer zintuigen aan te pas.
  • Verhalen zijn ook een uitstekende context: niet alleen past alles bij elkaar, maar mensen onthouden verhalen erg goed en zijn er gek op!
  • Dat hoeven trouwens geen grote verhalen te zijn: kleine scenario’s zijn ook prima. Als je bv een filmpje ziet van iemand met de hond gaat wandelen in het park, dan spreek je wellicht over een leiband, een baasje, blaffen en gehoorzamen. Die connecties kan een brein veel beter opslaan dan een overzichtje van huisdieren (kat-hond-kanarie-goudvis).
  • Authentiek leren. Sommige taalleerders kunnen taal ‘abstract’ leren maar de meesten niet. Zeker mensen met een lagere opleiding zijn daarom gebaat bij authentiek leren: je doet dingen met taal die je in het echte leven doet en nodig hebt. Alles wat gekunsteld is (bv. sommige taalspelletjes of taaloefeningen) zorgen voor een afstand tussen wat je leert en wat je in het echt moet gebruiken. Niet-authentiek leren zorgt voor twee problemen: soms snappen mensen  niet echt wat ze moeten leren of hebben ze er geen interesse in omdat het geen directe toepassing heeft. Soms leren ze wel, maar dat wordt dan apart opgeslegan. Op het moment dat je die taal nodig hebt om bv een broodje te bestellen, dan kan dat niet snel genoeg opgehaald worden. De ‘transfer’ is namelijk te groot. Authentiek leren gebeurt het best in een authentieke context en die bestaat er in gradaties: als je wil leren hoe je een bib-kaart aanvraagt, gebeurt dat het best in de bib. Kan je daar niet heen, dan is een filmpje van de bib ook wel goed. Of de website. Of anders boots je bootst de balie van de bib na (liefst met echte boeken). Papiertjes in plaats van boeken lukt ook nog wel. Een artikel over de bib met enkel letters, begint al ver van het authentieke leren af te wijken. Uitleggen hoe je een lidmaatschap kan aan vragen…. Daar haken sommige deelnemers zeker op af.
  • Verankering op wat je kent. Als je iets nieuws leert, is het goed te beginnen met wat iemand al kent. Wil je het hebben over de uitpas bijvoorbeeld, dan begin je niet met de uitleg dat het een systeem is waarmee mensen met een lager inkomen korting kunnen krijgen op allerhande activiteiten. Je vraagt aan de deelnemers welke activiteiten zij kennen. Welke zij doen en welke niet. Waarom ze die niet doen. Als men dan zegt dat het te duur is, ga je daarop verder. Wat als het goedkoper is? Als je korting krijgt? Etc.
  • Complexiteit: het brein heeft graag eenvoud. Probeer dus altijd goed te doseren: overstelp de mensen niet met woorden en zinnen. Zoek eenvoudige filmpjes of tekstjes (waar ook afbeeldingen bij staan). Hou de gesprekken eenvoudig: maak ze niet te lang en gebruik veel taal die ze al kennen. Ga ook geen dingen abstract uitleggen: hou het concreet en vertrek vanuit wat de deelnemer ziet, weet, interesseert.
  • Inprenten: herhaling. Het brein kan veel onthouden maar niet alles. Daarom zal het enerzijds zorgen dat niet alles binnenkomt (zie de principes hierboven). Anderzijds zal het dingen ook weggooien als blijkt dat die ‘onnodig’ zijn opgeslagen. Het is daarom belangrijk dingen steeds te herhalen. Veel meer dan je denkt!
  • Onderzoekend leren: kinderen zijn gek op mysterie en onderzoek. Ze proberen vanalles uit en proberen uit te vissen hoe het in elkaar zit. Volwassenen hebben dat een beetje verleerd, maar zeker niet helemaal! Zorg voor ‘ontdekking’: leg niet altijd alles uit en bepaal niet steeds het programma van de dag. Laat de taalleerders zelf op zoek gaan en vragen stellen. Hoe meer ontdekking, hoe meer interesse. Hoe meer interesse, hoe meer aandacht van het brein!

Vind je het moeilijk om zelfstandig aan de slag te gaan? Contacteer ons.

We hebben al jaren ervaring met het organiseren en ondersteunen van oefenkansen Nederlands. We zullen je ondersteunen bij het bepalen van jouw profiel, de opmaak van een draaiboek en de keuze van activiteiten via adviesgesprekken, vorming, intervisie en methodiekuitwisseling.

Verklaring over cookies