Hoe zeg je dat?
13-05-2019
Beschrijving
Aan het begin van de oefenkans deel je aan iedere deelnemer twee speelkaarten uit. Tijdens de activiteit of de praatsessie zal elke deelnemer momenten hebben waarop hij of zij iets wil zeggen maar daar niet de juiste bewoording voor vindt. De kans is groot dat een deelnemer dan gewoon zwijgt, maar het is juist belangrijk dat zo’n moment wordt aangegrepen om iets te leren. Deelnemers kunnen op zulke moment kaart in het midden leggen en dan uitleggen wat ze willen zeggen.
In het begin zal het wat aansporing vergen om de deelnemers ertoe aan te zetten de kaarten te gebruiken. Als er na pakweg een half uur nog niemand een kaart heeft gebruikt, kan je daar het best op wijzen. Las af en toe een kaartmoment in door te vragen of iemand een vraag heeft. Geef niet te snel op: blijf aansporen.
Als iemand een kaart in het midden legt, schrijf je het gezochte woord of zinnetje op die kaart. Op het einde van de sessie heb je een stapel kaarten: van iedere deelnemer twee. Daar kan je dan nadien nog vanalles mee doen.
Groepsgrootte
6+
Duur
1u+
Materiaal
Een boek kaarten
Suggesties
Meng de gebruikte kaarten in het kaartenboek en speel een eenvoudig kaartspelletje met de deelnemers. Zo zien de deelnemers de woorden en uitdrukkingen nog eens. Als een woord of uitdrukking in de handen van een deelnemer komt, kan je ook vragen om die luidop voor te lezen.